Als kleine jongen speelt de Amsterdamse Hendrik Roest huishoudentje met zijn Joodse bovenbuurmeisje Esther Levine. Op een kwade dag in 1942 is ze plotseling verdwenen. Hendrik ontfermt zich over haar pop Trui, hun kind.
Die pop doet hem zijn beroep van goudsmid vaarwel zeggen: hij wordt poppendokter. Op de dag dat hij voorgoed zijn eenmanszaak zal sluiten, ziet hij Esther bij toeval terug. Wat sinds hun kinderjaren tussen hen smeult, ontbrandt tijdens die ontmoeting. Maar de liefde krijgt geen kans om te bloeien, ondanks Hendriks vurige brieven en Esthers' brandende verlangen.
Diane Broeckhoven ontrafelt met ragfijne pen het pakkende leven van de twee protagonisten. Mijlenver liggen die levens uit elkaar, en toch zijn ze voor altijd met elkaar verweven.